Die paar honderd euro op een loonbrief

Op 8 maart 2012

Wie wil besparen op de parlementsleden moet niet zozeer naar hun loon kijken, maar naar hun aantal.

Vlaamse gemeenschapssenatoren toonden zich in deze krant ongelukkig omdat ze moeten inleveren op hun salaris. LIESBETH HOMANS kan zich vinden in dat gevoel van onrecht, maar ziet om te besparen in het politieke domein vooral andere opportuniteiten.
Laat me meteen met de hamvraag beginnen: moet de politiek op zichzelf besparen? Het antwoord is ja. Het debat gaat dus alleen over de manier waarop. Inleveren op het loon is voor mijn partij geen taboe. Dat bewees Jan Peumans toen die, bij het zien van zijn eerste loonbrief als parlementsvoorzitter, van zijn stoel viel van verbazing over de hoogte van zijn wedde. Hij leverde als eerste politicus op eigen verzoek een derde van dat loon in. Ook voor de bijzondere parlementaire functies - bijvoorbeeld de ondervoorzitters en secretarissen van een parlement - waren wij vragende partij om de extraverloning aan te passen (dus te verlagen) aan de werklast die er daadwerkelijk aan verbonden is.
Blijft dan de wedde van een parlementslid zelf. In vergelijking met een gemiddeld maandloon in dit land, verdient een parlementslid natuurlijk behoorlijk. Maar is het té veel in verhouding tot wat hij moet presteren en alles wat er bij de politieke stiel komt kijken? Populisme loert hier al snel om de hoek. Want 'de politiek' staat nu eenmaal bijzonder laag aangeschreven bij de bevolking. Wie 'de mensen' tevreden wil stellen, eindigt met parlementsleden die niet meer mogen verdienen dan een doorsneeloon. Of misschien zelfs met het parlementair ambt als onbezoldigde erefunctie. De vraag is wie zich dan nog zal of kan geroepen voelen om aan politiek te doen. Het vergt vandaag durf om te zeggen dat het in het belang is van de democratie dat een parlementair ambt behoorlijk en billijk wordt vergoed. Het is nochtans een evidente waarheid.
Wie wil besparen op de parlementsleden moet niet zozeer naar hun loon kijken, maar naar hun aantal. Het federalisme leverde ons helaas geen land op met een hoge bestuurlijke efficiëntie, wel een land met veel instellingen. Heeft Brussel echt 19 gemeentebesturen, een parlement en een regering nodig om een stad te besturen? Antwerpen doet het met veel minder, en doet het beter. Als Vlaanderen 40 procent op kabinetskosten kan besparen, kunnen andere overheden dit voorbeeld dan niet volgen? Heeft dit land nog een Senaat nodig, ook al is de politieke relevantie van die instelling naar het nulpunt gedaald? De huidige regering wil de Senaat vervangen door een 'nieuwe' Senaat. Die zou iets minder gaan kosten, zegt men (eerst zien en dan geloven). Maar waarvoor is die nieuwe Senaat nodig? Als dit land de sprong maakt naar efficiënt bestuur via het confederalisme, hebben we zelfs geen federale Kamer meer nodig. De parlementen van Vlaanderen en het Franstalig landsgedeelte kunnen delegaties sturen naar een bondsparlement voor de confederale bevoegdheden.
Over dit soort dingen zou het moeten gaan, eerder dan over een paar honderd euro op een loonbrief. Daar gaat het nu over omdat de gemeenschapssenatoren die de deelstaatparlementen afvaardigen onderworpen zijn aan de weddevermindering van 500 euro netto en hun collega's in de deelstaatparlementen niet. Een voordeel van deze discussie is dat het nu duidelijk wordt voor iedereen dat gemeenschapssenatoren geen dúbbel parlementair loon krijgen, een populaire misvatting die haar weg vindt naar mijn mailbox na ieder televisiedebat. Integendeel dus: wie meer moet werken krijgt sinds kort zelfs minder geld. Dat is wat onze partijvoorzitter zich lachend liet ontvallen tegen een journalist van deze krant en wat De Standaard gisteren citeerde.
Daarom is het voor alle duidelijkheid goed dat men weet dat de N-VA sterk heeft aangedrongen op een weddevermindering voor parlementsleden, vanuit onze voorbeeldfunctie naar de bevolking in een zware crisistijd. Die 500 euro is niet het echte probleem. Het ongelukkige gevolg voor de gemeenschapssenatoren is dat wel, want dit ambt was sowieso al niet erg aantrekkelijk. Maar al met al blijft het een debat dat de essentie niet raakt. Want die is dat een democratie gebaat is bij een institutionele situatie die voorziet in niet meer parlementaire instellingen dan nodig om goed en democratisch te besturen, en bij het juiste aantal politici die daarin vertegenwoordigen voor een proportioneel behoorlijke vergoeding.

Liesbeth Homans

Hoe waardevol vond je dit artikel?

Geef hier je persoonlijke score in
De gemiddelde score is